Arrestatie en mishandeling door de jeugd MNC Lumumba
Naar aanleiding van de dood van Patrice Lumumba worden represailles uitgevoerd op de Europese bevolking van Lomela.
In zijn brief van 28 februari 1961 stelt Victor vanuit Lodja Marie-Louise gerust.
Later zal hij de gebeurtenissen van 13 februari 1961 in Lomela in detail beschrijven.
Lodja, 28.02.1961
Liefste vrouwtje
Ik schrijf je dit briefje om je gerust te stellen over mijn lot. Ik ben momenteel in Lodja met de Europeanen van Lomela.
Je zult via de krant de dood van Lumumba hebben vernomen.
Het is omwille van zijn dood dat we enkele problemen hebben gehad met fanatiekelingen en het is de administratie die ons om veiligheidsredenen naar Lodja overgebracht heeft.
Daar is er de doortocht geweest van de militaire colonne die uit Stanleystad kwam.
Maar er zijn geen problemen geweest, alleen is alles gedesorganiseerd en we wachten tot alles weer opgestart wordt.
Maak je maar niet ongerust, knuffel onze drie schatten en voor jou, mijn liefste zoenen.
Je Vic
Victor vertelt over de oorzaken, de omstandigheden en de geleden schade in Lomela tijdens de gebeurtenissen van 13.2.1961.
Tijdens de avond van 13 februari 1961 heeft Radio Katanga in de uitzending van 20u00 de dood van Patrice Lumumba aangekondigd, en om 22u30 hebben de Territoriale Politie en de jeugd MNC Lumumba bij wijze van represailles alle Europeanen gearresteerd.
Mijn auto werd onmiddellijk aangeslagen en ik heb mijn huis moeten verlaten zonder dat ik kon afsluiten. Ik werd opgepikt door een dienstwagen van de STA – Service des Transports de l’Administration – samen met andere Europeanen en werd naar de gevangenis gebracht.
We werden per 2 opgesloten in een compleet lege cel waarin een aantal emmers werden uitgegoten. Wij, Jean Strypstein en ikzelf, waren dus verplicht om recht te blijven staan of om in het water te gaan neerzitten.
De 14de bij het ochtendappel moesten we onze kleren, op de broek na, uittrekken en het is in die kledij dat we voor het Territoriaal Bureau worden gebracht.
Na het appel worden we verplicht om verhuis- en opruimkarweien te doen die we uitvoeren onder een spervuur van sarcasme en slagen.
De 16de maakt de aankomst van de districtscommissaris, meneer Yule Jacques, en zijn escorte van gendarmes uit Lusambo een einde aan onze gevangenschap, maar onze evacuatie naar Lodja staat vast.
Bij mijn thuiskomst constateer ik dat ons huis in een erbarmelijke staat is. Onze bewaker ESHIMA en onze kok Joseph SHAKO vertellen me dat de politieagenten tijdens de nacht van mijn arrestatie naar mijn huis zijn teruggekomen en dat ze na hun vertrek een dikke rook gezien hebben.
Met de hulp van de andere wachters die terug ter plaatse kwamen zijn ze het huis binnengegaan en zijn ze erin geslaagd om het vuur in de kamer van de kinderen te doven. Ik stel vast dat de bedden en de kast verkoold zijn, dat de matrassen verscheurd en half opgebrand zijn en dat de rest van het beddengoed en de inhoud van de kast verdwenen zijn. In mijn slaapkamer was mijn kleerkast leeggehaald en in de woonkamer waren een transistorradio en een schrijfmachine op het bureau verdwenen.
De 17de verlaten we ’s ochtend Lomela in de hoop om er gauw terug te komen. De streek werd bezet door de Gizengisten gedurende meer dan 1 jaar en afgesneden van de rest van Congo.
Het is pas in maart 1962 dat ik naar Lomela kan terugkeren.